Calvinistische trouw aan de wet

04-02-2020
Johannes Calvijn (1509-1564)
Johannes Calvijn (1509-1564)

"Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd", aldus luidt het eerste vers van Romeinen 13.[1] Anderzijds vindt men in de Bijbel: "Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen."[2] Het gereformeerd protestantisme in Nederland leert dat de tweede tekst een beperking op de trouw aan de wet vormt, blijkens artikel 36 Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dit sluit aan bij de natuurrechtsleer, die uitgaat van 'lex iniusta non est lex'. Rechtvaardigheid wordt nu beoordeeld aan de hand van de Bijbelse moraal. De vraag rijst dientengevolge wat de reikwijdte van de trouw aan de wet van het gereformeerd protestantisme is. Dat lijkt wellicht 'nicht im frage', maar is dat wel, gezien de wereldwijde christenvervolging om onder meer de vrees van tirannieke overheden voor het gezagsondermijnend effect van de gehoorzaamheid van christenen aan de goddelijke wet.[3] In deze paper zal daarom onderzocht worden wat de visie van Johannes Calvijn (1509-1564), als invloedrijkste denker op het Nederlands gereformeerd protestantisme, is ten aanzien van de trouw aan de wet. Dit zal tegen de achtergrond geplaatst worden van de rechtspositivistische scheiding van recht en moraal, die door H.L.A. Hart verdedigd werd als de navigatie tussen de Scylla en Charybdis ten aanzien van trouw aan de wet: voor nu respectievelijk beelden van anarchie ten gevolge van de conceptie van mensen over moraliteit of het vervangen van de moraal door de wet.[4] Ik zal betogen waarom de Calvinistische natuurrechtsleer, die door haar notie van het goddelijk recht van Charybdis al überhaupt ver verwijderd is, evenmin recht op het zeskoppige monster Scylla (anarchie) afstevent, maar juist een diepgewortelde en duurzame waarborg voor trouw aan de wet vormt.


Scheiding van recht en moraal

Hart bepleit de strikte scheiding van recht en moraal. Het is de algemene idee van het rechtspositivisme en werd reeds door utilitaristen als Bentham en Austin, maar ook door Gray en Holmes voorgestaan. Hun algemene opvattingen over de scheiding van recht en moraal verdedigt Hart. Wat Austin en Bentham wilden benadrukken, aldus Hart, is dat uit een wet/rechtsregel die strijdig is met morele normen, niet volgt dat deze geen rechtsregel of wet meer is. Evenmin is het omgekeerde waar: uit de morele wenselijkheid van een regel volgt niet dat het een rechtsregel is.[5] De scheiding tussen recht en moraal helpt ons te laveren tussen twee gevaren, schrijft Hart in navolging van Bentham: enerzijds het gevaar vanuit de reactionair die het recht zoals het is in de plaats stelt van de moraliteit, waardoor iedere morele beoordeling van een rechtsregel kan worden ontlopen; anderzijds, en daar draait deze paper om, het gevaar van anarchie, doordat de wet en haar autoriteit aan de kant worden geschoven door de conceptie van de mens over moraliteit. Dit betreft een verwijt aan de natuurrechtsleer die moraliteit en recht verweeft.


Calvinistisch natuurrecht

Calvijn heeft een hoofdstuk in zijn 'Institutie' gewijd aan de burgerlijke regering.[6] De calvinistische visie op het recht sluit aan bij de natuurrechtsleer. 'Lex iniusta non est lex' blijkt overduidelijk als Calvijn schrijft: "Want die barbaarse en ruwe wetten [...] mogen naar ik meen, niet voor wetten gehouden worden, daar ze niet alleen vreemd zijn aan alle rechtvaardigheid, maar ook aan alle menselijkheid en wellevendheid."[7] Men moet dit in de context plaatsen waarin hij de opvatting bestreed onder sommige christenen die meenden niet te hoeven gehoorzamen aan de wet van hun overheid, omdat deze afweek van de burgerlijke wetten van Mozes. Calvijn legt echter uit dat de Bijbelse wetten onderverdeeld waren in: zeden (de twee tafelen der wet/tien geboden), ceremonieën (tempel- en offerdienst e.d.) en rechten (staats- en burgerlijk recht). De laatste twee zijn vanaf het Nieuwe Testament afgeschaft. Het staat volken dan ook vrij om die wetten aan te nemen die ze nuttig achten, maar de voorwaarde is wel dat ze uitgaan het beginsel van de onveranderlijke zedenwet[8]: "Gij zult liefhebben den Heere, uw God [...]" en "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven" (Matt. 22:35-40). Het betreft het beginsel der billijkheid dat "niet anders is dan een getuigenis van de wet der natuur en van die consciëntie, die door God in de harten der mensen ingegrift is"[9]. Omdat de billijkheid in de natuur gelegen is, is het universeel en mogen wetten weliswaar afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, maar moeten altijd hetzelfde billijke doel hebben.[10]

De calvinistische visie op het recht sluit aan bij de natuurrechtsleer. 'Lex iniusta non est lex' blijkt overduidelijk als Calvijn schrijft: "Want die barbaarse en ruwe wetten [...] mogen naar ik meen, niet voor wetten gehouden worden, daar ze niet alleen vreemd zijn aan alle rechtvaardigheid, maar ook aan alle menselijkheid en wellevendheid."

Waarborg voor trouw aan de wet

Voornoemd beginsel zou Hart scharen onder 'de conceptie van de mens over moraliteit' die de trouw aan de wet en haar autoriteit bedreigt. Mijns inziens vormt de 'calvinistische natuurrechtsleer' geen gevaar voor wetsgetrouwheid. Integendeel, het biedt juist waarborgen voor een diepgewortelde en duurzame trouw aan de wet. Calvijn verafschuwt alles wat riekt naar anarchie.[11] Hij behandelt dan ook de reikwijdte van de gehoorzaamheid van particuliere personen aan de overheden en daarmee de wet. De eerste plicht van particuliere burgers is volgens hem dat zij de overheden "eren en eerbiedigen als Gods dienaren en gezanten"[12] en niet als noodzakelijk kwaad. Die gehoorzaamheid moet niet uit angst voor straf voortvloeien, maar moet gegrond zijn in het geweten, omdat de gehoorzaamheid aan de overheden als dienaren van God direct aan Hem bewezen wordt.[13] Niet dat daarmee eventuele onrechtvaardigheid van overheden eerbiedwaardig is, maar de eerbied komt overheden louter toe vanwege het regeringsambt. De volgende plicht is dat burgers dat ook in hun levenswandel laten blijken door wetten te gehoorzamen, belastingen te betalen en, zo gewenst, publieke taken op zich te nemen. Het nalaten van deze plicht wordt door overheden dan wel door God gestraft. Calvijn heeft een vrij autoritaire inslag en acht de zaken van het publiek belang te gewichtig om particuliere burgers daar zich op eigen gezag mee te laten bemoeien.[14] Indien men het niet eens is met overheidsbeleid mogen particuliere burgers dan ook geen oproer veroorzaken, maar moeten eventuele verbeterpunten aan de overheid ter kennisneming geven.[15] In totaal benadrukt Calvijn in het korte hoofdstuk 24 keer de plicht tot gehoorzaamheid.

Wat nu als de overheid tiranniek is? Calvijn begrijpt de neiging om het gezag van de overheid dan niet te erkennen, maar schrijft dat particuliere burgers "hem dezelfde eerbied en dezelfde achting moeten toedragen, voor zover de openbare gehoorzaamheid betreft, die ze aan een zeer goede koning, wanneer hun die gegeven werd, zouden toedragen"[16]. Louter om het droit divin. Dat dit ook wederkerige verplichtingen schept, doet aan het gebod tot gehoorzaamheid niets af. Het volk krijgt de overheid die het verdient. Tirannie moet volgens Calvijn dan ook als oordeel Gods beschouwd worden.[17]

Mijns inziens vormt de 'calvinistische natuurrechtsleer' geen gevaar voor wetsgetrouwheid. Integendeel, het biedt juist waarborgen voor een diepgewortelde en duurzame trouw aan de wet. Calvijn verafschuwt alles wat riekt naar anarchie.

Recht op opstand

G.H. Kersten (midden) op het binnenhof
G.H. Kersten (midden) op het binnenhof

Er is een uitzondering op de trouw voor de wet voor particuliere burgers: indien hun iets opgelegd wordt wat afvalligheid van God impliceert of de negatie van het gelijkelijk liefhebben van je naaste als jezelf. Het gaat hier dus om wetgeving die het voor christenen onmogelijk maakt om conform de tien geboden te leven. Dan mogen zij niet alleen, maar moeten dat bevel in de wind slaan.[18] Let wel, Calvijn beperkt dit verzetsrecht tot lijdelijke tegenstand. Het volk heeft nooit het recht om op te staan tegen overheden of hen omver te werpen. [19] Calvijn vond actief verzetsrecht te veel in de richting van volkssoevereiniteit neigen, en dat wilde hij juist niet, omdat alleen God soeverein is. Hoever particulier (lijdelijk) verzet precies mag reiken is altijd al een twistpunt binnen het (gereformeerd) christendom geweest. Gedurende de Tweede Wereldoorlog namen bijvoorbeeld bevindelijk gereformeerden tegenover het naziregime een houding aan van accommodatie en lijdelijkheid.[20] Hun politieke spreekbuis, SGP-voorman G.H. Kersten, schreef: "Wij achten het onzen duren plicht het volk te vermanen tot onderwerping aan de over ons heerschende macht en op te houden verzet te voeden in de harten en kwaad te stoken, waardoor men de ellende over ons nog grooter maken zal."[21] Helaas miskenden zij daarmee echter dat de Nederlandse overheid in Londen zat, macht in de zin van Romeinen 13 uitgelegd moet worden als wettige macht[22] en lijdelijk verzet geen accommodatie behelst. Groen van Prinsterer schrijft dat de trouw aan de wet omwille van het goddelijk gezag "den lijdelijken tegenstand niet [uitsluit], die het geweld kan afmatten, noch het recht van bescheiden oordeelvelling, noch het recht van standvastige weigering en kloekmoedigen wederstand; ofschoon die wederstand niet onbegrensd is"[23]. Hoewel ruimer geformuleerd, geeft ook dit uitdrukking aan een uiterste voorzichtigheid omtrent het particulier verzetsrecht. De directe opvolger van Calvijn in Genève, Beza, wilde er zijn vingers niet aan branden: "Eindeloze troebelen en beroerten volgen en die zijn nog erger dan de dwingelandij zelf. Ook zouden duizend dwingelanden opstaan onder de schijn van één tiran te weerstaan."[24] Dit geeft treffend de reden van de voorzichtigheid weer. Natuurlijk mag men zoiets als een naziregime niet gehoorzamen in zijn gruweldaden, maar een algemene uitspraak ten aanzien van een particulier actief verzetsrecht is als een doos van Pandora: de anarchie ligt op de loer en dat moet te allen tijde voorkomen worden.

Er is een uitzondering op de trouw voor de wet voor particuliere burgers: indien hun iets opgelegd wordt wat afvalligheid van God impliceert of de negatie van het gelijkelijk liefhebben van je naaste als jezelf. Het gaat hier dus om wetgeving die het voor christenen onmogelijk maakt om conform de tien geboden te leven. Dan mogen zij niet alleen, maar moeten dat bevel in de wind slaan. Let wel, Calvijn beperkt dit verzetsrecht tot lijdelijke tegenstand. Het volk heeft nooit het recht om op te staan tegen overheden of hen omver te werpen.

Calvijn creëert echter in één volzin wel ruimte voor een zeer geclausuleerd collectief recht op actieve opstand. "De legaliteit moet worden geëerbiedigd en alleen daar, waar de constitutie zelf een recht van verzet erkent, mag dit worden uitgeoefend."[25][26] Dit verzet mag alleen via lagere overheden, Calvijn noemt het volksmagistraten, die op grond van hun eigen van God afgeleide soevereiniteit[27] het recht hebben om de willekeur van de vorsten (lees: hogere overheden) te beteugelen.[28] Het is dan zelfs een plicht van lagere overheden, omdat zij anders "bedrieglijk de vrijheid van het volk [verraden], van welke ze weten, dat ze haar volgens Gods ordinantie horen te beschermen"[29]. Zij hebben het recht om die onrechtvaardige, willekeurige overheden af te zetten.[30] Deze woorden van Calvijn hebben een enorme invloed gehad in geheel Europa: denk aan onze Opstand onder leiding van de stadhouder Willem van Oranje tegen de tirannieke landsheer Filips II. Beza dacht bij lagere magistraten aan concrete lagere ambtsdragers: niet alleen hertogen, graven, baronnen, maar ook pensionarissen, burgemeesters en raadsheren.[31] Mijns inziens blijkt hieruit wederom dat Calvijn en zijn volgelingen koste wat het kost wilden voorkomen dat burgers op eigen houtje zouden handelen. Voortdurend moet er een gelegitimeerd gezag zijn dat het actieve verzet kan rechtvaardigen, zodat eigenrichting, anarchie en chaos voorkomen worden.

Calvijn creëert echter in één volzin wel ruimte voor een zeer geclausuleerd collectief recht op actieve opstand. "De legaliteit moet worden geëerbiedigd en alleen daar, waar de constitutie zelf een recht van verzet erkent, mag dit worden uitgeoefend." Dit verzet mag alleen via lagere overheden, Calvijn noemt het volksmagistraten, die op grond van hun eigen van God afgeleide soevereiniteit het recht hebben om de willekeur van de vorsten (lees: hogere overheden) te beteugelen.

Conclusie

Hart betoogde dat de rechtspositivistische scheiding tussen recht en moraal het gevaar kan beteugelen van anarchie, die veroorzaakt wordt doordat de wet en haar autoriteit aan de kant worden geschoven door de conceptie van de mens over moraliteit. De natuurrechtsleer zou dit gevaar juist in de hand werken. De calvinistische natuurrechtsleer doet dat echter absoluut niet, maar levert juist waarborgen voor een diepgewortelde en duurzame trouw aan de wet. Calvinisten zijn niet slechts trouw aan de wet voor zover zij overeenstemt met de burgerlijke wetten van Mozes, maar beoordelen de rechtvaardigheid van wetten aan de hand van het beginsel van billijkheid, inhoudende de samenvatting van de Tien Geboden. Daarmee is geen zaadje geplant voor anarchistische geneigdheid. Integendeel, christenen dienen de overheid, zowel de rechtvaardige als de tirannieke, als dienaar van God te eerbiedigen en gehoorzamen. Dit moet een gewetenskwestie zijn alsook actief blijken uit hun levenswandel. Een particulier recht op opstand bestaat alleen, indien de wet het christenen onmogelijk maakt om conform de tien geboden te leven. Calvijn meende dat dit enkel een lijdelijk verzet mocht zijn, hetwelk echter niet impliceert dat accommodatie aan tirannieke overheden gerechtvaardigd is. Over de mate van actief dan wel lijdelijk particulier verzetsrecht heeft in de protestantse kringen altijd discussie bestaan. Wat echter vaststaat, is dat het particulier verzetsrecht absoluut niet onbegrensd wordt geacht door protestanten, omdat men te allen tijde wenst te voorkomen dat burgers op eigen houtje handelen. Actief verzetsrecht, met als uiterste consequentie het afzetten van overheden, is in het calvinistisch natuurrecht zeer geclausuleerd gerechtvaardigd: alleen via de lagere overheden, waaraan immers ook soevereiniteit toekomt. Dit is om anarchie te voorkomen en wetsgetrouwheid ten zuiverste te borgen. Mijns inziens biedt het calvinistisch natuurrecht duurzamere waarborgen tegen de dreiging van anarchie dan de rechtspositivistische scheiding van recht en moraal, omdat de conceptie van moraliteit, die men door slechts het rechtspositivistische idee heus niet in de praktijk gescheiden krijgt van het recht, in het geval van het calvinistische natuurrecht juist anarchie als grootste schrikbeeld voor ogen stelt en bijdraagt aan een diepgeworteld plichtsbesef om (zolang als gerechtvaardigd) oprechte trouw aan de wet te betonen.


Noten

[1] Zie voor de gehele context Romeinen 13:1-5 (Statenvertaling). Zie ook Titus 3:1 en 1 Petrus 2:13.

[2] Handelingen 5:29.

[3] SDOK 2019.

[4] Hart 1958, p. 598.

[5] Ibid., p. 599.

[6] Calvijn 1931, IV, XX.

[7] Ibid., pp. 396-397.

[8] Ibid., p. 396.

[9] Ibid., p. 397.

[10] Ibid., p. 395-398.

[11] Ibid., pp. 384-385.

[12] Ibid., p. 401.

[13] Ibid., pp. 401-402.

[14] Elzinga & De Lange 2014, p. 402.

[15] Calvijn 1931, pp. 402.

[16] Ibid., p. 404.

[17] Ibid., pp. 403-407.

[18] Ibid., p. 408.

[19] De Visser 1926, p. 76.

[20] Bosma 2015, pp. 497-507.

[21] Kersten 1940.

[22] Groen van Prinsterer 1976, p. 48.

[23] Ibid., p. 51.

[24] Bremmer 1984, p. 16-18.

[25] Elzinga & De Lange 2014, p. 15.

[26] Zie ook Bremmer 1984, p. 14.

[27] Bremmer 1984, p. 18.

[28] Calvijn 1931, p. 408.

[29] Calvijn 1931, p. 408.

[30] De Visser 1926, p. 76.

[31] Bremmer 1984, pp. 15-18.


Literatuurlijst


Bijbel, Statenvertaling.

Bosma 2015

E.G. Bosma, Oude waarheid en nieuwe orde. Bevindelijk gereformeerden en het nationaalsocialisme 1920-1950 (diss.), Vrije Universiteit Amsterdam 2015.

Bremmer 1984

R.H. Bremmer, Reformatie en Rebellie. Willem van Oranje, de Calvinisten en het recht van opstand. Tien onstuimige jaren: 1572-1581, Franeker: T. Wever 1984.

Calvijn 1931

J. Calvijn, Institutie. Boek IV (A. Sizoo, vert.), Delft: Meinema 1931 (online te raadplegen van https://www.theologienet.nl/documenten/Calvijn4%20INSTITUTIE.pdf).

Elzinga & De Lange 2014

D.J. Elzinga & R. de Lange, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2014.

Groen van Prinsterer 1976

G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie. Een reeks historische voorlezingen, Franeker: Uitgeverij T. Wever 1976.

Hart 1958

H.L.A. Hart, 'Positivism and the Separation of Law and Morals', in: Harvard Law Review, 71 (1958), pp. 593-629.

Kersten 1940

G.H. Kersten, 'Wiens zonen zijn wij? Wij zijn zonen der Reformatie', De Banier, 24 augustus 1940.

SDOK 2019

'Wat is christenvervolging?', SDOK.nl (geraadpleegd op 27 november 2019).

De Visser 1926

J.Th. de Visser, Kerk en Staat. Deel II, Leiden: A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij 1926.

Scarlet Pimpernel
Alle rechten voorbehouden 2020
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin